De schoolprestaties van vijftienjarigen zakken in Nederland steeds verder weg. De leesvaardigheid van middelbare scholieren in ons land is met een flinke klap gedaald tot onder het gemiddelde van de 37 rijke landen die meedoen aan het driejaarlijkse Pisa-onderzoek, waarvan de resultaten vanochtend zijn gepresenteerd.
Nederlandse leerlingen behalen in het jongste onderzoek op leesvaardigheid een score van 485 punten. Dat is achttien punten lager dan in 2015. Daarmee zit Nederland nu iets onder het gemiddelde van de 37 rijke landen die lid zijn van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (Oeso). Daarnaast is deze score lager dan ooit sinds de eerste Pisa-onderzoeken van begin deze eeuw.
Hardst onderuit
Nederland gaat met min achttien punten het allerhardst onderuit bij lezen. Daar komt nog bij dat de ongelijkheid in het Nederlandse onderwijssysteem toeneemt. De achteruitgang is het sterkst bij de groep zwakste lezers.
Op het vlak van de toegepaste natuurwetenschappen zet de dalende trend van de afgelopen decennia door: vanaf een score boven 520 in de eerste drie rapporten tot 503 nu. Wel zijn de Nederlandse prestaties op dit punt nog bovengemiddeld.
Op het eerste oog zijn de Nederlandse wiskundeprestaties een lichtpuntje. Die laten een toename zien van 512 in 2015 tot 519 in 2018, maar die score ligt nog altijd beneden alle resultaten die Nederland behaalde voor 2015. ‘Wanneer we alle scores in aanmerking nemen, is de trend op lange termijn overduidelijk negatief’, concludeert de Oeso in het landenrapport over Nederland. ‘Ook op het gebied van wiskunde en natuurwetenschappen’.

Nederland behoort met deze cijfers tot de treurigste groep van zeven landen, waar sinds de deelname in 2003 de schoolprestaties in alle vakken voortdurend een dalende trend vertonen. De Nederlandse trend is overduidelijk negatief. Bron: Oecd Pisa onderzoek gepubliceerd op 3 december 2019.
Onderwijsongelijkheid
Ouders die beiden hoog zijn opgeleid en samen een hoog inkomen genieten, kunnen hun kinderen naar een pre-school sturen en kunnen van jongs af aan investeren in bijlessen. Voor hen valt de schade nog mee. Voor kinderen met een hoogopgeleide kostwinner en een thuiszittende verzorgende ouder, zijn de problemen eerder in 2005 door mij in kaart gebracht in samenwerking met het Centraal bureau voor de statistiek:
Ouderparen met verschillende sociaal-economische status hebben vaak te maken met scheiden. In de Nederlandse situatie en met name in de plattelands-politie regio, worden de kinderen vrijwel altijd toegewezen aan de zwak presterende ouder. Na verloop van tijd leidt het dikwijls tot onder bewindstelling en uithuisplaatsing in een jeugdzorg kliniek. Algemeen wordt onderkend dat dit één van de grote bronnen van ongelijkheid en armoede is, zowel voor de familie die het treft als voor de gemeente die het moet bekostigen.
Hoewel het niet tot de taak van onderwijzers hoort, blijkt het openbaar onderwijs in de regio op de achtergrond lobbyist en promotor van ont-ouderen en staatsjeugdzorg. Het gaat vaak tegen de rechterlijke beschikking in en voldoet zéker niet aan de norm van Co-Ouderen die door de Tweedekamer is vastgesteld. Juist de ouder die veel presteert wordt in het Nederlandse schoolsysteem geweerd van ouderparticipatie.

De mate van ontwikkeling van een kind tot volwassene wordt voor de helft bepaald door de sociaal-economische status van de kostwinnende ouder, en voor de andere helft door opgebouwde scholing, zo blijkt uit vele internationale onderzoeken. Juist een samenwerken tussen presterende ouder en school levert het beste opvoed klimaat op. In Nederland blijft het contact met ouders veelal beperkt tot een enkel 10-minuten gesprek per semester, en heeft autonomie voor de onderwijzer kennelijk een groter belang dan samenwerken.
Het denigré van onderwijsgevenden met name voor de moderne en presterende ouder is één van de sterkste oorzaken van de toenemende ongelijkheid in Nederland. Tot en met het vorige Pisa-rapport van 2015 scoorde ons land qua onderwijsgelijkheid nog bovengemiddeld. Ook de achterstand van kinderen met een migratie-achtergrond in combinatie met financiële armoede is in Nederland meer zorgwekkend dan elders. Gemiddeld scoort in Oeso-landen 17 procent van de kinderen met een migratie-achtergrond qua leesprestaties in het bovenste kwart. In Nederland slaagt slechts 9 procent van de kinderen met een migratie-achtergrond daarin.
Voorbereiden van lessen
Een hoog-opgeleide en presterende ouder kan in achterstandsgebied gemakkelijk een school tegenkomen waar gewone omgangsvormen niet worden nageleefd en waar zelfs de ouder onwettig wordt buitengesloten. Hoewel de presterende ouder getalsmatig in sommige regio’s slechts in de minderheid is, leidt het tot een algemene afname van het respect bij de columnist voor de wijze waarop het onderwijs-vak wordt beoefend. Met als gevolg een tekort aan leraren en een hoger aantal onbevoegde docenten dan het Oeso-gemiddelde. Uit eerdere Oeso-cijfers weten we dat de Nederlandse docent vergeleken met succes-landen weinig uren besteedt aan het voorbereiden van lessen en het op peil houden van professionele vaardigheden. Zonder de columnist zou dat maar al te gemakkelijk aan de aandacht ontsnappen. De Nederlandse docent maakt bovengemiddeld veel uren in vollere klassen, zowel in het basis- als in het voortgezet onderwijs.
De algemene bod van onderwijzend personeel pleit al vele jaren voor hogere beloning. Indien onderwijzers vaker met een Mercedes of BMW zouden kunnen voorrijden, zou het zeker helpen bij het toename van de interesse voor het kiezen van het vak. Echter voor verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs is méér nodig. Het aantal onderwijzers dat slechts in deeltijd werkt is in ons land hoog, het verder verminderen van werkdruk zal zeker niét helpen. Opvoeden is nu eenmaal veel werk, zowel voor de presterende ouder als voor de onderwijsgevende.
Kinderen hebben recht op goed onderwijs. Toenemend staat of valt dat met bijdragen van de ouder. Bij gelijkblijvende uitsluiting van de ouder, zullen de problemen van het Nederlandse onderwijssysteem de komende jaren alleen maar erger worden, dat concludeert ook de onderwijsbond.
Potentieel
Toch is er goed nieuws: Hoe langer hoe meer staan leerlingen zélf op de bres voor beter onderwijs. De vergrote belangstelling voor het toepassen van kennis en logica, science dus, heeft geleid tot betrokkenheid van leerlingen bij maatschappelijke vraagstukken. We zien protestmarsen voor minder ongelijkheid in de wereld en een beter milieu. In het verlengde daarvan voegde de PISA-test van de Oeso in 2018 een sectie toe over wereldwijde competentie. Dat houdt in:
Jongeren die wereldwijde competentie ontwikkelen, zijn beter uitgerust voor het bereiken van een meer rechtvaardige, vreedzame, inclusieve en duurzame samenleving, door wat ze beslissen en door wat ze doen. Veronica Mansilla van Harvard Project Zero heeft de test samen met de Oeso ontwikkeld: “Wat het nieuwe Oeso PISA-raamwerk opwindend maakt, is naar mijn mening niet alleen het duidelijke potentieel om ons te helpen inschatten hoe 15-jarigen vandaag denken over dringende kwesties van lokale, wereldwijde en interculturele betekenis, maar ook de kracht ervan bij het leveren van informatie over de huidige onderwijspraktijk in de regio”.
Daarbij komt: de wereldwijd competente persoon brengt zijn of haar kennis, begrip, vaardigheden, attitudes en waarden samen voor het oplossen van relevante problemen en het verbeteren van het collectieve welzijn van huidige en toekomstige generaties. Het levert dus niet slechts kennis op: zijn werk heeft duidelijke en praktische resultaten.
Succes
De situatie in de wereld van onderwijs toont bemoedigende verandering: in de periode van 1966 tot 1976 onder Mao Zedong heerste in China de communistische politie en moesten 75 miljoen intellectuelen en bril-dragenden het veld ruimen vanwege een zogenaamde ‘culturele revolutie’. Anders dan wat je daarover in westerse landen hoort, beschouwen Chinese mensen Mao als een leider die verschillende volkeren verspreid over een groot land heeft samengebracht. Sinds de 80s heeft het geleid tot een grootscheepse wende: Chinese scholen behoren inmiddels ruimschoots tot de best presterenden van de Oecd. Zo’n huzarenstuk is kennelijk niet onmogelijk en kan een voorbeeld zijn voor ons land.
Waarom schrijf ik dit? Nog net iets meer dan driekwart van de middelbare scholieren in Nederland (76 procent) is in staat om het belangrijkste idee te halen uit een tekst van gemiddeld niveau met een gemiddelde lengte (niveau 2 in de tests). In het verleden ging het aanzienlijk beter met het Nederlands onderwijs, dus is er hoop dat een meerderheid van ouders het nog snapt.
China leert dat het tij kan keren. In ons land zie je meer en meer dat de bij een alleenstaande moeder grootgebrachte verloren zoon of dochter, zijn of haar ‘sperma donor’ weer gaat opzoeken. En dat toekomstige generaties het tijdperk van discriminatie van ouders die kiezen voor een tweede huwelijk achter zich kunnen laten. Hoop is dat Nederland dit gaat meemaken.
Bert Kerkhof
schrijft doorgaans over educatie, rechtsstaat en gezondheidszorg

Waardeer dit blog
Dit artikel las je gratis. De moeite waard? Laat je waardering zien en draag €1 bij of een veelvoud daarvan. Via Paypal of creditcard.
€ 1,00